‘Elk mens is de moeite van het redden waard’
‘Elk mens is de moeite van het redden waard’, zei Tineke Ceelen, directeur Stichting Vluchteling, op 14 april jl. in het Dominicanenklooster Huissen tijdens het eerste Marigold-symposium. Dat had tot doel de marigold, ook bekend als de goudsbloem, uit te roepen tot het symbool voor burgerslachtoffers van oorlogsgeweld.
De speech
“Exact drie weken geleden, op 24 maart, schudde Peter Maurer in Moskou de hand van Sergei Lavrov. Maurer is de baas van het ICRC, het International Committee of the Red Cross, het paradepaard van de noodhulp. Lavrov is minister van Buitenlandse Zaken van Rusland die, net als de complete Russische regeringstop, stelselmatig oorlogsmisdaden in Oekraïne ontkent en de toegang voor hulpverleners tot burgers in steden als Marioepol en Charkov belemmert. Maurer was in Rusland om te pleiten voor toegang voor het Rode Kruis, om burgers te kunnen evacueren en van levensreddende hulp te kunnen voorzien.
Twitter ontplofte. Hoe haalde Maurer het in zijn hoofd om Lavrov, een oorlogsmisdadiger volgens de twitterende goegemeente, een hand te geven, überhaupt met hem te praten? Maurer wordt beschuldigd van zo ongeveer alles wat lelijk is.
Ik was in februari in Afghanistan. De oorlog in Oekraïne heeft de aandacht verdrongen voor de rap slechter wordende situatie voor gewone mensen. Het aantal Afghanen dat afhankelijk is van noodhulp groeide sinds de machtsovername door de Taliban van 18.4 naar 24.4 miljoen mensen, van de in totaal 41 miljoen inwoners van het land. Naar verwachting leeft binnenkort 97% van de Afghanen onder de armoedegrens.
Laat het eens tot u doordringen. Mensen die tot voor kort leidinggevende posities bekleedden, een goed inkomen hadden, verkopen nu klein grut langs de kant van de weg om toch maar iets te verdienen om hun kinderen te eten te kunnen geven.
De Taliban hebben de leiding over het land strak in handen. Terwijl wij naar Oekraïne en Rusland kijken, voeren zij hun ijzeren grip op de Afghaanse bevolking verder op. De gevolgen zijn desastreus. Onlangs besloten zij bijvoorbeeld om meisjes toch geen toegang te geven tot middelbaar schoolonderwijs.
Hulporganisaties gingen overigens nooit weg, ook niet toen de Taliban oprukten. Wij bleven in de donkere nadagen van 2021 en probeerden te helpen daar waar we konden, en dat doen we nog steeds.
Om deze hulp te kunnen verlenen moeten wij overleggen met de Taliban. Zij zijn immers de baas over het land. Zie je het voor je, dat een Somalische hulporganisatie onaangekondigd hier kinderen komt vaccineren zonder enig overleg met onze minister?
Precies, daarom overleggen we met de Taliban. Het is verrassend makkelijk om in contact te komen met de Talibanminister die gaat over de noodhulp, ook voor ons vrouwen. En het is ook mogelijk om afspraken met hen te maken, te onderhandelen, bijvoorbeeld over vrouwelijke patiënten en de veiligheid van onze hulp, onze hulpverleners inclusief de vrouwelijke, en onze kantoren.
Toen ik, eenmaal thuis, ergens in een krant opmerkte dat we met de Taliban moeten praten en dat dat ook kán, kreeg ook ik de volle laag op de sociale media. Een ‘naïeve doos’ die afspraken wil maken met mensen die zeer ernstige misdaden begaan hebben. Tot op de dag van vandaag krijg ik bij elke wandaad van de Taliban berichten met een linkje naar een stuk over die wandaden en dan een sneer dat er volgens Tineke Ceelen gepraat moet worden met deze lieden.
Hulporganisaties praten met slachtoffers, dat weet u, u ziet mij vaak daar over vertellen in de media.
Maar we praten ook met dadergroepen, en dat heeft een goede reden.
Toegang tot burgers in nood heeft altijd prioriteit en is in toenemende mate een probleem. Niet alleen Rusland houdt de hulpkonvooien van het Rode Kruis en Stichting Vluchteling tegen, dat doet ook Boko Haram in Nigeria en Kameroen, de Islamitische Staat in Irak, het Assad regime in Syrië, de militaire leiders van Myanmar of de AntiBalaka in de Centraal Afrikaanse Republiek. Ik heb in mijn werkende leven mensen gesproken die ik soms, in een kwade nacht, nog op mijn netvlies heb staan.
We doen dat niet zomaar, praten met gewelddadige groepen, terreurorganisaties of autoritaire regimes. We doen dat om toegang te krijgen tot mannen, vrouwen en kinderen in hoge nood. Maurer deed een ultieme poging om burgers uit Marioepol te mogen evacueren. Maurer kreeg hoon, maar verdiende een groot applaus voor zijn grootmoedige, dappere poging medemenselijkheid uit te onderhandelen, vanuit de basisprincipes voor de noodhulpverlening in oorlogen: neutraliteit en onafhankelijkheid. Wij helpen mensen in nood, wie zij ook zijn, wat zij ook vinden of doen. Wij nemen geen positie in, in oorlogen zoals die nu in Oekraïne.
Die principes staan anno 2022 op de tocht. Zie maar hoe geoordeeld werd over Maurers handdruk met Lavrov, of mijn stelling dat met de Taliban gepraat moet worden. Steeds meer delen we de wereld in goede mensen en slechte mensen. De goede blijven ver van de slechteriken, en, een toenemend deel van de mensen vindt: natuurlijk helpen we alleen de goeden en niet de slechten.
Mijn organisatie, Stichting Vluchteling, komt voort uit de verzetsbeweging tegen de Duitse bezetters in de Tweede Wereldoorlog. Wij werden opgericht door verzetshelden Cees Brouwer, leider van de Albrechtgroep die tactische informatie verzamelde en naar de geallieerde troepen in Engeland stuurde; en Gerrit Jan van Heuven Goedhart die vanuit de media hevig verzet leverde tegen de invloed van de Duitsers op de geschreven pers in Nederland en daarom ons land moest ontvluchten, waarna hij in London minister van Justitie werd in het kabinet Gerbrandy. Na de oorlog werd van Heuven Goedhart de allereerste Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties in Genève. Van Heuven Goedhart zorgde ervoor dat hij geld kreeg voor de hulp aan vluchtelingen vanuit Nederland, via zijn vrienden in het verzet, waaronder ook Prins Bernard. Zij waren trots op hun werk voor mensen op de vlucht. Zo trots dat de allereerste nationale actie, destijds voor Tibetaanse vluchtelingen, die op de Nederlandse tv werd uitgezonden, door het toedoen van Prins Bernard werd georganiseerd in de tuinen van Paleis Soestdijk, en vanuit de tent van Toni Boltini. Prins Bernard vond dat toen heel gewoon.
Hoe anders kijken we nu tegen vluchtelingen aan. Begin dit jaar zou ik nog gezegd hebben dat Nederland de deur het liefst volledig zou barricaderen voor vluchtelingen. Inmiddels weten we dat er vluchtelingen zijn die wél op een warm Nederlands welkom kunnen rekenen. Vluchtelingen die op ons lijken, cultureel en in hun geloof niet ver van ons afstaan. Als je een Afghaanse tolk bent, gewerkt hebt voor het Nederlandse leger en daarom, om je het leven te redden, naar Nederland gehaald bent, dan woon je vele maanden na aankomst nog altijd onder slechte omstandigheden, zonder privacy en zonder dat iemand spullen voor je inzamelt. Laat staan dat je uit Somalië, Congo, Myanmar of Syrië komt of uit Afghanistan zonder dat je een band had met het Nederlandse leger. Met wat pech word je dan ontvangen met varkenskoppen op het hek van het asielzoekerscentrum, of brandende banden op de weg naar dat centrum toe.
Politieke partijen schreeuwen om het hardst dat Nederland vol is. Was dus, want dat vol was toch niet heel erg vol toen er oorlog kwam in Oekraïne.
Ik kan u de verhalen vertellen van eindeloos veel vluchtelingen. Soms met gruwelijke details maar altijd vol verdriet, pijn en wanhoop, onzekerheid en angst. Verhalen van mensen die nergens heen kunnen, nergens welkom zijn, die niemand wil hebben. Ik vertel u graag over een paar van hen. Vier ontmoetingen die mij altijd bijgebleven zijn. Met Barfi en Ali heb ik nog altijd contact:
Ik noem u de Burundese vader. Met zijn tienerzoon aan de hand liep hij weg nadat hij ons had geholpen met vertalen. ‘We konden net zo goed dood zijn. Mijn zoon en ik’, zei hij met hangende schouders. Vader en zoon zaten al jaren in mistroostig Kakuma kamp in het noorden van Kenia, zonder zicht op een oplossing, terugkeer naar huis of een toekomst voor het jongetje. Voor de hulpverlening in Kenia is elk jaar minder geld beschikbaar en in navolging van wat Europa deed met de Turkije-deal, heeft Kenia al meerdere keren aangekondigd dat ook zij de vluchtelingen in hun land terug de grenzen over gaan zetten.
Ik noem u Barfi, moeder van 2 zoontjes. Hun gezin werd in augustus 2014 in hun dorp in het Sinjargebergte in Irak overvallen door de Islamitische Staat. Vader verdween spoorloos, moeder en kinderen werden meegenomen door de extremisten van IS. Barfi werd van de een naar de ander verkocht, als seksslavin. De kinderen reisden wonder boven wonder steeds met haar mee, maar zij mocht de jongetjes niet troosten als ze huilden, niet te eten geven als ze honger hadden, hen niet naar bed brengen als ze moe waren. Na jarenlange gevangenschap werden de drie begin 2019 bevrijd, ik ontmoette Barfi en haar kinderen daags erna en sindsdien heb ik haar meerdere keren bezocht. Het oudste jongetje is nog altijd doodsbang, de jongste onhandelbaar, door de vele ontberingen, het gebrek aan warmte en begeleiding op jonge leeftijd. Samen wonen ze tot op de dag van vandaag in een slecht vluchtelingenkamp in Irak. Voor hulpverlening is nauwelijks geld voorhanden. Eten, onderdak, scholing, medische zorg: alles is een probleem. Barfi hoopt nog altijd dat haar man levend gevonden wordt. U en ik weten beter.
Roybert was een 26-jarige diabetes type 1 patiënt, net als ik, uit Venezuela. Ik ontmoette hem in oktober 2018 in Cúcuta in Colombia, waar hij naartoe gevlucht was omdat er in zijn eigen land geen insuline meer voor hem voorhanden was. Maar ook in Colombia vond hij geen hulp. Want ‘daar hebben we geen geld voor’, vertelde de directeur van een hulporganisatie ter plekke. Alleen de gezonden overleven een vlucht. Roybert stierf nog geen jaar later, in september 2019, vanwege een gebrek aan insuline.
Tot slot noem ik u Ali, 22 jaar jong. Ali’s ouders zijn Hazarah, een zwaar bedreigde etnische minderheid in Afghanistan. Vader en moeder vluchtten naar Iran, waar Ali geboren werd. Het gezin was illegaal en dat bleef het ook. Ali mocht niet naar school om te leren, niet naar het ziekenhuis als hij ziek was. Ali werd door zijn getraumatiseerde vader geslagen, en moest vanaf zijn 9e werken om het gezin te helpen het hoofd boven water te houden. Het jongetje sliep vaak buiten, gestraft door zijn vader voor vergrijpen die Ali niet begreep. Tot hij besloot via Turkije naar Europa te vluchten.
Ik leerde hem kennen nadat hij al ruim 2 jaar in de jungle op Samos zat. Laat mij u vertellen dat het kamp niet zomaar de jungle heette. Ali woonde in een zelfgemaakt onderkomen, tussen de ratten en de slangen. Al die tijd dat Ali op Samos was, vond er geen gesprek met de autoriteiten over zijn verzoek om bescherming plaats. Ik besloot in te grijpen toen Ali door de politie werd gearresteerd, geslagen en met een boete van 300 euro weer weggestuurd werd, vanwege een onbegrijpelijk misdrijf, namelijk het verlaten van het kamp via de verkeerde poort (??). Ali was verdrietig, kapot en moederziel alleen.
Inmiddels is Ali in Rome en ook daar kijkt niemand naar hem om en is Ali zo alleen dat ik er hartzeer van krijg als ik het over hem heb.
De Burundese vader en zijn zoon; Barfi; Roybert en Ali. Vijf van de 82,4 miljoen mensen op de vlucht. In navolging van Nederland staan ook Kenia, Irak, Colombia of Griekenland bepaald niet te wachten om vluchtelingen op te vangen en ruimhartig te helpen.
Vluchtelingen moeten opgevangen worden in de eigen regio, vinden velen. Maar voor die opvang in de eigen regio is veel en veel te weinig geld beschikbaar. De oproep voor de noodhulpverlening in Afghanistan onlangs, leverde 2 miljard minder op dan nodig is om mensen te helpen met de meest minimale middelen. Voor Jemen werd nog niet een derde van het benodigde geld bij elkaar gebracht.
Veel mensen in nood zijn daarbovenop onbereikbaar voor de hulpverlening. Daarom ging Maurer naar Lavrov in Rusland, sprak ik met de Taliban in Afghanistan en overleggen mijn collega’s nu met Boko Haramstrijders in Kameroen.
De basisprincipes van humaniteit en het vluchtelingenverdrag, ooit nog mede tot stand gekomen met inbreng van Gerrit Jan van Heuven Goedhart, hij kreeg er de Nobelprijs voor de Vrede voor, schrijven ons voor dat we helpen wie in nood is, wie of waar hij of zij ook is; dat we daartoe onafhankelijk en neutraal zullen opereren om zoveel mogelijk mensen te kunnen bereiken; dat we bescherming en hulp zullen bieden aan de Alis en de Royberts en dat we niemand terug zullen sturen naar een land waar hij of zij moet vrezen voor zijn of haar leven.
Ik hoef u niet te vertellen dat we er vandaag, 14 april 2022, toch echt heel anders voorstaan.
Op 4 mei sta ik weer op de Dam om de doden te herdenken. Voor de militairen die hun leven verloren in de strijd voor rechtvaardigheid, maar zeker ook voor de eindeloze aantallen burgerslachtoffers, onschuldige mannen, vrouwen en kinderen. Voor Roybert die geen veiligheid vond, maar de dood, samen met heel veel andere gewone mensen in talloze crises de afgelopen jaren. Voor de Barfis en de Alis die wanhopig zoeken naar veiligheid en een nieuw begin, en die het leven zo moeilijk gemaakt wordt. Ik denk aan hen, vanuit het besef dat ik, en ook u, ongelofelijk veel geluk gehad heb dat we hier in Nederland werden geboren.
En als we het écht menen, als we herinneren écht belangrijk vinden, moeten we dan niet dringend terug naar de afspraken die we samen maakten na de Tweede Wereldoorlog, waarin we besloten dat elk mens de moeite van het redden waard is.
Dank u wel.”