Reisverslag Lesbos

Tineke Ceelen, directeur van Stichting Vluchteling, bracht afgelopen week een bezoek aan het Griekse eiland Lesbos om te bekijken of er noodhulp geboden moet worden aan de duizenden bootvluchtelingen die op het eiland aankomen. Ze is diep verontwaardigd over de omstandigheden waarin vluchtelingen op het Griekse eiland Lesbos worden opgevangen. Lees hier haar dagboek!

Vrouw met kindje in haar handen

Dinsdag 30 juni 2015

‘Erger dan in de Afrikaanse vluchtelingenkampen’, hoor ik over de omstandigheden voor vluchtelingen op het Griekse eiland Lesbos. ‘Schrijnend’, ‘verschrikkelijk’ en meer van dergelijke kwalificaties die ik, toegegeven, stiekem niet geloof.  ‘Ze zullen niet veel gezien hebben’, denk ik, niet ontdaan van enig dedain. 

Ik ga kijken, op Lesbos. We huren een auto en zien het direct als we richting Mytilini, de hoofdstad rijden. Groepjes zichtbaar oververmoeide en oververhitte vluchtelingen lopen richting stad. En ook daar, als we koffie drinken op een terras, komt het ene groepje na het andere voorbij. Net als op de snikhete weg naar het noorden van het eiland. De vluchtelingen, denkende het beloofde land bereikt te hebben, eindelijk veiligheid en een toekomst, moeten de 70 km naar de hoofdstad waar ze zich moeten melden bij de politie, zelf overbruggen. Te voet. Ik zie een man met zijn schoenen in zijn handen, en een jonge vrouw die duidelijk aan het einde van haar latijn is. 

Melinda, de uitbaatster van een Griekse taverne heft de handen ten hemel. Zovelen, hulporganisaties, VN organisaties, autoriteiten en welwillende anderen  kwamen praten, beloofden van alles om vervolgens nooit meer iets te laten horen. Ze rent tijdens ons gesprek om de haverklap weg, om een bestelling op te nemen,  gasten een tafeltje toe te wijzen, even een vriendelijk gesprekje te voeren met de toeristen die nu, het toeristenseizoen, de belangrijkste inkomsten van het jaar binnen moeten brengen. ‘It’s going to ruin us’, verzucht ze, de vluchtelingenproblematiek groeit elke dag groter, bedreigt de belangrijkste bron van inkomsten voor velen op dit paradijselijke eiland. 

‘Ik laat het je wel weten’, zegt Melinda, mocht de kustwacht mij vannacht bellen’. Als een rubberboot op de 4 km die de zee breed is tussen Turkije en Lesbos dreigt te vergaan, redt de kustwacht de opvarenden, arresteert hen en levert hen af bij de taverne. ‘Ik help, wat moet ik anders’, vraagt de vrouw vertwijfeld. 

Nacht van dinsdag op woensdag 1 juli 2015

Ik ben diep in slaap als ergens in de verte iets rinkelt. Het is 1 uur in de nacht, Melinda aan de telefoon. ’41 vluchtelingen, van zee gehaald door de kustwacht,  ze zijn op weg naar de haven’, zegt ze. ‘Je moet nu komen’. Ik vecht tegen de slaap, worstel me uit bed en schiet wat kleren aan. Een kwartier later sta ik in de haven. Op het terras van Melinda’s taverne vind ik hen, 41 mannen, vrouwen en kinderen, veel kinderen, Syriërs, op zoek naar veiligheid en een toekomst. Ze zijn drijfnat, alle 41. Water sijpelt uit een tas die ik optil, een baby die ik in mijn armen gedrukt krijg rilt. Het kleine jongetje heeft een mutsje op. Dat mutsje is net zo nat als alle andere kleding aan zijn lijf. Ik pel langzaam zijn natte kleding af en wikkel het manneke in een slaapzak die iemand me aangeeft. Melinda zet een grote ketel thee op een tafeltje, nodigt de mensen uit iets te drinken om op te warmen. Haar echtgenoot en 2 jonge kinderen lopen rond met tweede handskleding, luiers en maandverband. 

‘Ze vertelden ons dat we met een groot schip naar Griekenland zouden varen’, vertelt de jonge Mouna uit Aleppo mij. Ze is ontdaan, koud, nat en bang. ‘I hate the sea forever’, zucht ze. In houtje touwtje Engels vertelt ze me dat ze moesten betalen, 1.000 dollar per persoon, voor een plek in wat alles behalve een groot schip bleek te zijn. De rubberboot werd tjokvol gepropt met vluchtelingen. ‘Ze schopten en sloegen ons, we hadden geen keuze’. Eenmaal op zee maakte het bootje snel water. De Turkse kustwacht weigerde te helpen, ‘jullie kwamen zelf naar ons land, jullie horen hier niet, zie zelf maar hoe jullie je eigen problemen oplossen’, werd de steeds banger wordende Syriërs verteld. De Griekse kustwacht hielp wel, redde het leven van alle 41 Syriërs aan boord van het rubberen bootje, en bracht hen naar Melinda. 
Achter haar huis staan een paar tenten, daarin mogen de geredde Syriërs de nacht doorbrengen. De volgende dag begint hun lange reis naar de hoofdstad van het eiland, en verder naar west Europa, waar de vluchtelingen heen zeggen te willen gaan. 

Melinda schudt haar hoofd, ‘ze moeten naar de wc’. De restauranthouders weigeren hen gebruik te laten maken van de wc. ‘Is ook logisch, gisteren kwamen 1600 vluchtelingen aan.’ ‘Hou het alsjeblieft netjes’, vraagt Melinda met wanhoop in haar stem, als ze de vluchtelingen de weg wijst naar haar toilet.

Beluister het interview met Tineke Ceelen bij BNR Nieuwsradio over de humanitaire situatie van bootvluchtelingen in Lesbos terug.

Woensdag 1 juli 2015

De burgemeester van Lesbos is net zijn moeder verloren. Normaliter verdwijnt een Griek dan uit het publieke  leven, tot de begrafenis voorbij is. Maar de burgervader is ten einde raad en onderbreekt zijn rouwperiode om met ons te praten. ‘It is a ticking timebomb’, vertelt hij, ‘het lont is aangestoken, de internationale gemeenschap wacht op de ontploffing’. De man vertelt hoe hij heeft geprobeerd te voorkomen dat vluchtelingen door de stad gaan dolen.  Maar elke dag komen er méér vluchtelingen. Noch de centrale overheid, noch de internationale hulp- of VN organisaties helpen. Eigenlijk helpt niemand. De burgemeester staat er alleen voor, zonder geld, zonder steun van de bevolking, met een handjevol vrijwilligers als Melinda. 

Zijn frustratie is enorm. ‘We gaven wat we niet hadden,  jullie helpen ons niet, jullie doen net alsof dit een Grieks probleem is’. De vluchtelingen zijn op weg naar west Europa, zij hebben heel goed begrepen dat het in Griekenland niet goed toeven is, deze dagen. Ze dromen van een toekomst in Zweden, Duitsland, Engeland, en soms ook Nederland. 

De burgemeester geeft ons zijn rechterhand om voor ons te vertalen, en ook zijn auto. We gaan naar Kara Tepe, een van de vluchtelingenkampen, de grootste, bekend staand als een ‘camp from hell’. De spanning in dit helse kamp is om te snijden. Direct als we uitstappen voel ik de boosheid, de frustratie van de bewoners. Tientallen, misschien wel honderden mannen drommen om ons heen, we komen steeds meer klem te staan. De een schreeuwt, de ander huilt, een volgende probeert het op de vriendelijke toer: help ons! 

Een Afghaanse jongen met een Chinees uiterlijk leidt ons rond. ‘Kijk uit waar je loopt’, waarschuwt hij. Er ligt overal afval, maar ook diarree en poep. De wc’s in het kamp zijn kapot, en ruiken zo erg dat je niet eens in de buurt kunt komen. De bewoners van Kara Tepe doen dan ook hun behoeften naast de toiletten. Er zijn 2 douches, voor misschien wel 2000 mensen. Hulp is er niet. Ook niet voor die doodzieke baby, net zo min als voor die hoogzwangere vrouwen die op het punt van bevallen staan. ‘There must be somebody who cares about us?’, vraagt de jongen vertwijfeld. 

Donderdag 2 juli 2015

Klokslag 6 uur in de ochtend staan we op de afgesproken plek, in de bergen, uitkijkend op de zee. Hier komen de boten met vluchtelingen meestal aan. Of er wel eens dagen waren dat er géén boten aankwamen? Eén keer, vertelt de vrijwilliger die het op zich genomen heeft de nieuw aankomende vluchtelingen water en een banaan te geven, en de weg naar de hoofdstad te wijzen. Eén keer, de afgelopen vijf maanden. 

Maar het waait hard, de golven zijn hoog. We zien de kustwacht in een hoog tempo richting Turkije varen. Een indicatie dat er boten in gevaar zijn. Later horen we dat er twee rubberboten met vluchtelingen vele kilometers verder naar het oosten aan wal gekomen zijn. Wij vertrekken na 2 uurtjes blauwbekken. 

In het dorp vinden we een groep Afghaanse vluchtelingen die vannacht is aangekomen. Een prachtig klein meisje heeft haar mooiste kleren aangekregen voor deze heuglijke dag. Ze draagt een maillot en zwarte schoentjes met kleine hakjes. Het is nog niet tot haar of haar ouders door gedrongen dat het gezin 70 kilometer moet gaan lopen naar de hoofdstad. De vluchtelingen zijn illegaal, ze mogen niks, en niemand mag hen helpen. 

Ik besluit toch een invalide man, oude vrouw en klein kind mee te nemen. Strafbaar of niet. ‘Rij maar door als wij aangehouden worden’, roep ik mijn collega’s toe. Al na een paar kilometer slapen de drie op de achterbank. Ze moeten uitgeput zijn. 

Eenmaal in de hoofdstad zoeken we een groepje Afghaanse vluchtelingen en zetten ons drietal uit de auto. Ik kijk hen na, wildvreemde landgenoten pakken het kind bij de hand, anderen dragen de koffertjes. Laat het hen goed gaan. 


Stichting Vluchteling
English
sluit